Oude Testament

Nieuwe Testament

Filippenzen 2:11-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!

12. Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven,

13. want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.

14. Doet alles zonder morren of bedenkingen,

15. opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld,

16. het woord des levens vasthoudende, mij ten roem tegen de dag van Christus, dat ik niet vruchteloos (mijn wedloop) gelopen, noch vruchteloos mij ingespannen heb.

17. Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande en de eredienst van uw geloof, verblijd ik mij, en ik verblijd mij met u allen.

18. Verblijdt gij u evenzo en verblijdt u met mij.

19. Ik hoop in de Here Jezus Timoteüs spoedig tot u te zenden, opdat ook ik welgemoed moge zijn, wanneer ik vernomen heb, hoe het u gaat.

20. Want ik heb niemand die zó eens geestes (met u) is, om uw belangen getrouw te behartigen;

21. want allen zoeken zij hun eigen belang, niet de zaak van Christus Jezus.

22. Zijn beproefde trouw kent gij echter, dat hij, gelijk een kind zijn vader, mij in de dienst van het evangelie heeft geholpen.

23. Hem hoop ik terstond te zenden, zodra ik zie, hoe het met mijn zaak loopt;

24. ik vertrouw echter in de Here, dat ik ook zelf spoedig komen zal.

Lees verder hoofdstuk Filippenzen 2