Oude Testament

Nieuwe Testament

Filippenzen 2:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Indien er dan enig beroep (op u gedaan mag worden) in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is,

2. maakt (dan) mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, één in liefdebetoon, één van ziel, één in streven,

3. zonder zelfzucht of ijdel eerbejag; doch in ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf; en ieder lette niet slechts op zijn eigen belang,

4. maar ieder (lette) ook op dat van anderen.

5. Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was,

6. die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht,

7. maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is.

8. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises.

9. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken,

10. opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn,

11. en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!

12. Daarom, mijn geliefden, gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft, niet alleen zoals in mijn tegenwoordigheid, maar nu des te meer bij mijn afwezigheid, uw behoudenis bewerken met vreze en beven,

Lees verder hoofdstuk Filippenzen 2