Oude Testament

Nieuwe Testament

Efeziërs 2:4-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad,

5. ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, – door genade zijt gij behouden –,

6. en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus,

7. om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus.

8. Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God;

9. niet uit werken, opdat niemand roeme.

10. Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.

11. Bedenkt daarom dat gij, die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werdt door de zogenaamde besnijdenis, die werk van mensenhanden aan het vlees is,

Lees verder hoofdstuk Efeziërs 2