Oude Testament

Nieuwe Testament

3 Johannes 1:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De oudste aan de geliefde Gajus, die ik in waarheid liefheb.

2. Geliefde, ik bid, dat het u in alles wèl ga en gij gezond zijt, gelijk het uw ziel wèl gaat.

3. Want het heeft mij zeer verblijd, als er broeders kwamen en van uw waarheid een goed getuigenis gaven, zoals gij dan ook in de waarheid wandelt.

4. Groter blijdschap ken ik niet, dan dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.

5. Geliefde, gij handelt trouw in alles wat gij aan de broeders doet, en dat nog wel aan vreemdelingen,

6. die in tegenwoordigheid der gemeente getuigd hebben van uw liefde; indien gij hen voorthelpt, gelijk het Gode waardig is, zult gij wèl doen;

7. want zij zijn uitgegaan ter wille van de Naam, zonder iets van de heidenen aan te nemen.

8. Wij behoren dus zulke mannen te ontvangen, opdat wij mogen samenwerken voor de waarheid.

9. Ik heb aan de gemeente een en ander geschreven; maar Diotrefes, die onder hen de eerste tracht te zijn, ontvangt ons niet.

Lees verder hoofdstuk 3 Johannes 1