Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 9:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Want over de dienst, die gij de heiligen betoont, u nog te schrijven, acht ik overbodig;

2. want ik weet van uw bereidvaardigheid, op grond waarvan ik bij de Macedoniërs over u roem, dat Achaje sinds verleden jaar gereed staat, en uw ijver heeft de meesten (tot navolging) geprikkeld.

3. Doch ik zend deze broeders, opdat onze roem over u in deze aangelegenheid niet ongegrond blijke, maar gij gereed moogt zijn, zoals ik erover sprak,

4. opdat niet, indien er Macedoniërs met mij zouden medekomen en zij u niet gereed zouden vinden, wij – om niet te zeggen: gij – in deze stellige verwachting zouden beschaamd worden.

5. Ik achtte het dus noodzakelijk de broeders op te wekken, van tevoren tot u te gaan en uw vroeger toegezegde milde gave vooraf in gereedheid te brengen, zodat zij klaar ligt als een milde gave en niet als een afgeperste gift.

6. (Bedenkt) dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten.

7. En ieder doe, naardat hij zich in zijn hart heeft voorgenomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief.

8. En God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten te allen tijde van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk overvloedig moogt zijn,

9. gelijk geschreven staat:Hij heeft uitgedeeld, aan de armen gegeven, zijn gerechtigheid blijft in eeuwigheid.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 9