Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 8:19-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

19. En dat niet alleen; hij is ook door de gemeenten als onze reisgenoot aangewezen bij dit liefdewerk, dat door ons tot eer van de Here zelf en tot betoning van onze bereidvaardigheid wordt verricht.

20. Hierdoor voorkomen wij verdachtmaking bij deze overvloedige opbrengst, die door onze handen gaat;

21. want wij zijn bedacht op hetgeen behoorlijk is, niet alleen voor het oog des Heren, maar ook voor dat der mensen.

22. Wij zonden met hen onze broeder mede, wiens toewijding in vele zaken wij dikwijls hebben leren waarderen, maar die thans nog veel meer toegewijd is door zijn groot vertrouwen in u.

23. Enerzijds, wat Titus betreft, hij is mijn medestander en mijn medewerker bij u, anderzijds zijn onze broeders afgevaardigden der gemeenten en een eer van Christus.

24. Geeft hun dus voor de ogen der gemeenten het bewijs van uw liefde en van ons roemen over u.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 8