Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 7:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Daar wij nu deze beloften bezitten, geliefden, laten wij ons reinigen van alle bezoedeling des vlezes en des geestes, en zo onze heiligheid volmaken in de vreze Gods.

2. Gunt ons plaats: wij hebben niemand verongelijkt, niemand te gronde gericht, van niemand voordeel getrokken.

3. Ik zeg dit niet om u te veroordelen; ik heb immers reeds gezegd, dat gij ons zó na aan het hart ligt, dat wij met u zouden willen sterven en leven.

4. Groot is mijn vrijmoedigheid tegenover u, en groot ook mijn roemen over u; ik ben vervuld van die troost, overstelpt van die blijdschap bij al onze druk.

5. Want toen wij in Macedonië kwamen, had ons vlees geen rust of duur, doch wij waren van alle kanten in de druk: van buiten strijd, van binnen vrees.

6. Maar God, die de nederigen troost, heeft ons getroost door de komst van Titus,

7. en niet alleen door zijn komst, maar ook door de troost, waarmede hij vertroost werd bij u, want hij deed ons verslag van uw verlangen, uw treuren, uw ijveren voor mij, zodat ik mij nog meer verblijdde.

8. Want al heb ik u door mijn brief bedroefd, ik heb er geen spijt van. Mocht ik er spijt van gehad hebben, ik zie, dat die brief u, indien al, dan toch slechts tijdelijk bedroefd heeft;

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 7