Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 5:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis.

2. Want hierom zuchten wij: wij haken ernaar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden,

3. als wij maar bekleed, en niet naakt, zullen bevonden worden.

4. Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, omdat wij niet ontkleed, doch overkleed willen worden, opdat het sterfelijke door het leven worde verslonden.

5. God is het, die ons juist dáártoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft.

6. Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn

7. – want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen –

8. maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen.

9. Daarom stellen wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welgevallig te zijn.

10. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 5