Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 4:6-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.

7. Maar wij hebben deze schat in aarden vaten, zodat de kracht, die alles te boven gaat, van God is en niet van ons:

8. in alles zijn wij in de druk, doch niet in het nauw; om raad verlegen, doch niet radeloos;

9. vervolgd, doch niet verlaten; ter aarde geworpen, doch niet verloren;

10. te allen tijde het sterven van Jezus in het lichaam omdragende, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare.

11. Want voortdurend worden wij, die leven, aan de dood overgeleverd, om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus zich in ons sterfelijk vlees openbare.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 4