Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 2:11-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.

12. Toen ik nu te Troas was gekomen om het evangelie van Christus te prediken, en mij een deur geopend was in de Here,

13. heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik mijn broeder Titus niet aantrof; doch ik nam afscheid van hen en vertrok naar Macedonië.

14. Maar God zij gedankt, die ons te allen tijde in Christus doet zegevieren en de reuk van zijn kennis allerwegen door ons verspreidt,

15. want wij zijn voor God een geur van Christus onder hen, die gered worden, en onder hen, die verloren gaan;

16. voor dezen een doodslucht ten dode, voor genen een levensgeur ten leven. En wie is tot zulk een taak bekwaam?

17. Want wij zijn niet als zovelen, die winst maken uit het woord van God, maar wij spreken in Christus uit zuivere bedoelingen, ja, op gezag van God en voor Gods aangezicht.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 2