Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 2:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Dit heb ik mij echter stellig voorgenomen: niet weder in droefheid tot u te komen.

2. Want indien ik het ben, die u bedroefd maak, wie anders kan mij dan blijde stemmen dan hij, die door mij in droefheid verkeert?

3. En nu was dit juist de bedoeling van mijn schrijven, dat ik bij mijn komst niet droevig gestemd zou worden door hen, over wie ik mij moest verblijden. Immers, ik vertrouw van u allen, dat mijn blijdschap ook u aller blijdschap is.

4. Want in zware druk en beklemdheid des harten heb ik onder vele tranen u geschreven, niet opdat gij zoudt bedroefd worden, maar opdat gij de liefde zoudt kennen, die ik in overvloedige mate voor u koester.

5. Doch indien iemand droefheid veroorzaakt heeft, dan heeft hij niet mij bedroefd, maar enigermate – om mij niet te sterk uit te drukken – u allen.

6. Voor zo iemand is het reeds genoeg, dat het merendeel (van u) hem berispt heeft,

7. zodat gij nu integendeel hem vergiffenis moet schenken en hem vertroosten, opdat hij niet door overmatige droefenis overstelpt worde.

8. Daarom spoor ik u aan te besluiten hem liefde te betonen,

9. want ook dit was het doel van mijn schrijven, dat ik zou weten, of ik op u rekenen kon, dat gij in alles gehoorzaam waart.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 2