Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 13:7-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Ja, wij bidden tot God, dat gij generlei kwaad zult doen, niet opdat wij betrouwbaar mogen blijken, maar opdat gij het goede zoudt doen, al zijn wij dan ook verwerpelijk.

8. Want wij vermogen niets tegen de waarheid, maar wel voor de waarheid.

9. Want wij verblijden ons, als gij krachtig zijt, al zijn wij zwak; want dit bidden wij, dat het met u geheel in orde komt.

10. Hierom schrijf ik dit uit de verte, om bij mijn komst niet streng te moeten optreden naar de bevoegdheid, die de Here mij heeft gegeven om op te bouwen en niet om af te breken.

11. Overigens, broeders, weest blijde, laat u terecht brengen, laat u vermanen, weest eensgezind, houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn.

12. Groet elkander met de heilige kus. U groeten al de heiligen.

13. De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des heiligen Geestes zij met u allen.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 13