Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 11:9-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. want wat mij ontbrak, hebben de broeders, die uit Macedonië kwamen, aangevuld en in elk opzicht heb ik mij ervoor gewacht u tot last te zijn, en dit zal ik blijven doen.

10. Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: dit roemen zal mij niet belet worden in de streken van Achaje.

11. Waarom niet? Omdat ik u niet liefheb? God weet het.

12. Maar wat ik doe, zal ik blijven doen, om hun de gelegenheid af te snijden, die er een zoeken, zodat zij in hetgeen, waarin zij roemen, blijken te zijn zoals ook wij.

13. Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 11