Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 11:29-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

29. Indien iemand zwak is, zou ik het dan niet zijn? Indien iemand aanstoot neemt, zou ik dan niet in brand staan?

30. Moet er geroemd worden, dan zal ik van mijn zwakheid roemen.

31. De God en Vader van onze Here Jezus, geprezen zij Hij in eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg.

32. Te Damascus liet de stadhouder van koning Aretas de stad der Damasceners bewaken, om mij te grijpen,

33. en door een venster in de muur werd ik in een mand neergelaten en ik ontkwam aan zijn handen.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 11