17. Wat ik zeg, zeg ik niet naar de Here, maar als in onverstand, aangenomen, dat wij mogen roemen.
18. Daar velen roemen naar het vlees, zal ook ik eens roemen.
19. Gij hebt immers gaarne geduld met onverstandigen, omdat gij zo verstandig zijt:
20. gij verdraagt het immers, als iemand u als slaven gebruikt, als iemand u opeet, als iemand beslag op u legt, als iemand groot doet, als iemand u in het aangezicht slaat.
21. Tot mijn schande moet ik erkennen, dat wij te zwak geweest zijn. En toch, wanneer iemand iets durft – ik spreek in onverstand – dan durf ik ook.