Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Korinthiërs 1:11-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. terwijl ook gij ons te hulp komt met uw voorbede, opdat uit veler mond voor de genade, ons geschonken, veelvuldig dank gebracht worde voor ons.

12. Want dit is onze roem, het getuigenis van ons geweten, dat wij in heiligheid en reinheid Gods, niet in vleselijke wijsheid, maar in de genade Gods, in de wereld verkeerd hebben, in het bijzonder ten opzichte van u.

13. Want wij schrijven u niets anders dan wat gij leest of ook begrijpt, ja, ik hoop, dat gij het volkomen zult begrijpen,

14. gelijk gij reeds ten dele van ons hebt begrepen: dat wij uw roem zijn, evenals gij de onze op de dag van onze Here Jezus.

15. En in dit vertrouwen had ik mij voorgenomen (reeds) vroeger tot u te komen, opdat gij andermaal een genadegift mocht ontvangen,

16. en ik had over uw stad naar Macedonië willen gaan, om van Macedonië weder tot u te komen en door u voortgeholpen te worden voor mijn reis naar Judea.

17. Heb ik dan door mij dit voor te nemen in lichtvaardigheid gehandeld? Of, indien ik plannen maak, doe ik dit dan naar het vlees, zodat het bij mij tegelijk is: ja ja, en neen neen?

18. Bij de trouw van God: ons spreken tot u is niet: ja en neen!

19. Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, die in uw midden verkondigd is door ons, door mij, door Silvanus en door Timoteüs, was niet: ja en neen, maar in Hem was het: Ja.

20. Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons.

21. Hij nu, die ons met u bevestigt in de Gezalfde en ons heeft gezalfd, is God,

22. die ook zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven heeft.

Lees verder hoofdstuk 2 Korinthiërs 1