Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Timoteüs 3:1-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Dit is een betrouwbaar woord: indien iemand staat naar het opzienersambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak.

2. Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd, beschaafd, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen,

3. niet aan de wijn verslaafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijdlustig of geldzuchtig,

4. een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt;

5. indien echter iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen?

6. Hij mag niet een pas bekeerde zijn, opdat hij niet door opgeblazenheid in het oordeel des duivels valle.

7. Hij moet ook gunstig bekend zijn bij de buitenstaanden, opdat hij niet in opspraak kome en in een strik des duivels valle.

Lees verder hoofdstuk 1 Timoteüs 3