Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 6:6-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Zoekt nu de ene broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen?

7. Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?

8. Maar zelf doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders.

9. Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beërven zullen?

10. Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven.

11. En sommigen uwer zijn dat geweest. Maar gij hebt u laten afwassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd door de naam van de Here Jezus Christus en door de Geest van onze God.

12. Alles is mij geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niets laten knechten.

13. Het voedsel is voor de maag en de maag voor het voedsel, en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here voor het lichaam.

14. God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 6