Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 6:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Durft iemand uwer, wanneer hij iets heeft met een ander, recht zoeken bij de onrechtvaardigen en niet bij de heiligen?

2. Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen? En indien bij u het oordeel over de wereld berust, zijt gij dan onbevoegd voor de meest onbetekenende rechtspraak?

3. Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen zullen? Hoeveel te meer dan over alledaagse dingen?

4. Indien gij alledaagse geschillen te berechten hebt, laat gij dan hen zitting nemen, die in de gemeente niet in tel zijn?

5. Ik zeg het om u te beschamen. Is er dan bij u geen enkel wijs man, die uitspraak zal kunnen doen tussen broeders?

6. Zoekt nu de ene broeder recht tegen de andere, en dat bij de ongelovigen?

7. Maar dan is de zaak voor u reeds geheel verloren, dat gij tegen elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?

8. Maar zelf doet gij onrecht en doet gij te kort, en dat aan broeders.

9. Of weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beërven zullen?

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 6