Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 16:3-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Wanneer ik dan aangekomen ben, zal ik hen, die gij daarvoor geschikt acht, met brieven zenden om uw liefdegave te Jeruzalem af te dragen.

4. Mocht het echter van belang zijn, dat ik ook de reis maak, dan zullen zij met mij reizen.

5. En ik zal tot u komen, wanneer ik Macedonië doorgereisd ben, want ik zal de reis door Macedonië doen,

6. maar dan zal ik mij mogelijk bij u langer ophouden, misschien wel de winter doorbrengen, zodat gij mij kunt voorthelpen, wanneer ik verder reis.

7. Want ik wil u thans niet in het voorbijgaan bezoeken, want ik hoop enige tijd bij u te blijven, als de Here het toestaat.

8. Maar ik zal nog tot Pinksteren te Efeze blijven;

9. want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders.

10. Wanneer Timoteüs komt, zorgt er dan voor, dat hij bij u niet afgeschrikt wordt, want hij doet het werk des Heren evenals ik;

11. laat niemand hem dan geringschatten. Maar helpt hem voort in vrede, opdat hij tot mij komen kan, want ik wacht op hem met de broeders.

12. En wat broeder Apollos aangaat, hem heb ik herhaaldelijk verzocht met de broeders tot u te gaan, doch hij wenste bepaald niet nu te gaan, maar hij zal gaan, zodra het hem gelegen komt.

13. Blijft waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, weest sterk!

14. Laat alles bij u in liefde toegaan.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 16