Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 14:30-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

30. Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen.

31. Want gij kunt allen één voor één profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen.

32. En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen,

33. want God is geen God van wanorde, maar van vrede.

34. Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt.

35. En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente.

36. Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt?

37. Indien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wèl weten, dat hetgeen ik u schrijf, een gebod des Heren is.

38. Maar als iemand hiermede niet rekent, dan wordt met hem niet gerekend.

39. Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en belemmert het spreken in tongen niet.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 14