Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 14:3-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Maar wie profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend.

4. Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente.

5. Ik wilde wel, dat gij allen in tongen spraakt, maar liever nog, dat gij profeteerdet. Wie profeteert, is meer dan wie in tongen spreekt, tenzij hij het ook uitlegt, zodat de gemeente stichting ontvangt.

6. En nu, broeders, als ik tot u kom en spreek in tongen, wat nut zal ik u brengen, als ik mij niet tot u richt, of met een openbaring, of met kennis, of met profetie, of met onderricht?

7. Hoe toch zal men zelfs bij onbezielde dingen, die geluid geven, fluit of citer, als zij geen verschil in toon doen horen, te weten komen wat op de fluit of de citer gespeeld wordt?

8. Immers, indien de bazuin een onduidelijk geluid geeft, wie zal zich gereed maken tot de strijd?

9. Evenzo, indien gij met uw tong geen verstaanbare volzin spreekt, hoe zal men het gesprokene begrijpen? Gij zoudt immers in de lucht spreken?

10. Er zijn wie weet hoe vele soorten van klanken in de wereld en niets is zonder zijn eigen klank.

11. Indien ik nu de betekenis van een klank niet ken, zal ik voor iemand, die spreekt, een vreemde zijn en de spreker zal voor mij een vreemde zijn.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 14