Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 14:16-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt.

17. Want gij dankt wel goed, doch de ander wordt er niet door gesticht.

18. Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek;

19. maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong.

20. Broeders, weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid; wordt in het verstand volwassen.

21. In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here.

22. Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven.

23. Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt?

24. Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond,

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 14