Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 14:10-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Er zijn wie weet hoe vele soorten van klanken in de wereld en niets is zonder zijn eigen klank.

11. Indien ik nu de betekenis van een klank niet ken, zal ik voor iemand, die spreekt, een vreemde zijn en de spreker zal voor mij een vreemde zijn.

12. Zo moet ook gij, omdat gij naar geestelijke gaven streeft, trachten uit te munten tot stichting van de gemeente.

13. Derhalve moet hij, die in een tong spreekt, bidden, dat hij het moge uitleggen.

14. Want indien ik bid in een tong, bidt mijn geest wel, maar mijn verstand blijft onvruchtbaar.

15. Hoe staat het dan? Ik zal bidden met mijn geest, maar ook bidden met mijn verstand; ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand.

16. Want anders, indien gij een zegen uitspreekt met uw geest, hoe zal iemand, die als toehoorder aanwezig is, op uw dankzegging zijn amen spreken? Hij weet immers niet, wat gij zegt.

17. Want gij dankt wel goed, doch de ander wordt er niet door gesticht.

18. Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek;

19. maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong.

20. Broeders, weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid; wordt in het verstand volwassen.

21. In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here.

22. Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven.

23. Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt?

24. Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond,

25. het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is.

26. Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden.

27. Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 14