Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 11:26-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

26. Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt.

27. Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren.

28. Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker.

29. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt.

30. Daarom zijn er onder u velen zwak en ziekelijk en er ontslapen niet weinigen.

31. Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen.

32. Maar onder het oordeel des Heren worden wij getuchtigd, opdat wij niet met de wereld zouden veroordeeld worden.

33. Daarom, mijn broeders, als gij samenkomt om te eten, wacht op elkander.

34. Heeft iemand honger, laat hij thuis eten, opdat gij niet tot uw oordeel bijeenkomt.Het overige zal ik regelen, wanneer ik kom.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 11