Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 11:20-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Wanneer gij dan bijeenkomt, is dat niet het eten van de maaltijd des Heren;

21. want bij het eten neemt ieder vooraf zijn eigen deel, zodat de een hongerig is en de ander dronken.

22. Hebt gij dan geen huizen om te eten en te drinken? Of minacht gij (zózeer) de gemeente Gods, dat gij de behoeftigen beschaamd maakt? Wat zal ik tot u zeggen? Zal ik u prijzen? Op dit punt prijs ik niet.

23. Want zelf heb ik bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam,

24. de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 11