Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 10:16-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Is niet de beker der dankzegging, waarover wij de dankzegging uitspreken, een gemeenschap met het bloed van Christus? Is niet het brood, dat wij breken, een gemeenschap met het lichaam van Christus?

17. Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood.

18. Ziet, hoe het gaat bij het Israël naar het vlees: hebben niet zij, die de offers eten, gemeenschap met het altaar?

19. Wat wil ik hiermede dan zeggen? Dat een afgodenoffer iets is, of dat een afgod iets is?

20. Integendeel, dat hun offeren een offeren is aan boze geesten en niet aan God en ik wil niet, dat gij in gemeenschap komt met de boze geesten.

21. Gij kunt niet de beker des Heren drinken èn de beker der boze geesten, gij kunt niet aan de tafel des Heren deel hebben èn aan de tafel der boze geesten.

22. Of willen wij de Here tot naijver wekken? Zijn wij soms sterker dan Hij?

23. Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op.

24. Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is.

25. Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar,

26. want de aarde en haar volheid is des Heren.

27. Indien een der ongelovigen u uitnodigt en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar.

28. Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, èn om het geweten.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 10