Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Korinthiërs 1:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Paulus, een geroepen apostel van Christus Jezus door de wil van God, en Sostenes, de broeder,

2. aan de gemeente Gods te Korinte, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze (Here):

3. genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus.

4. Ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade Gods, die u in Christus Jezus geschonken is;

5. want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem: in alle woord en alle kennis,

6. gelijk het getuigenis aangaande Christus onder u bevestigd is,

7. zodat gij ten aanzien van geen enkele genadegave te kort komt, terwijl gij uitziet naar de openbaring van onze Here Jezus Christus.

8. Hij zal u ook bevestigen ten einde toe, zodat gij onberispelijk zult zijn op de dag van onze Here Jezus [Christus].

9. God is getrouw, door wie gij zijt geroepen tot gemeenschap met zijn Zoon Jezus Christus, onze Here.

10. Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen.

Lees verder hoofdstuk 1 Korinthiërs 1