Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 29:7-21 Het Boek (HTB)

7. Een rechtvaardige rechter spant zich in voor de armen, de goddeloze beseft echter niet dat hij de arme moet helpen.

8. Spotters zijn een schandvlek en een gevaar voor een stad, wijze mensen weten Gods toorn echter af te wenden.

9. Het is zinloos als een verstandig mens een dwaas voor de rechter sleept. Of hij nu vriendelijk is of kwaad, de dwaas is toch niet tot rede te brengen.

10. Bloeddorstige lieden hebben een hekel aan eerlijke mensen, maar oprechten trachten hun leven te redden.

11. Een dwaas schreeuwt van woede, een verstandig mens beheerst zich en komt tot rust.

12. Een leider die naar leugens luistert, heeft goddeloze dienaars.

13. De overeenkomst tussen een arm mens en een machthebber is dat beiden van God het licht in de ogen hebben gekregen.

14. Een koning die de rechten van de arme serieus neemt, is zeker van zijn macht.

15. Straf en berisping leiden tot wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf wordt overgelaten, wordt een schande voor zijn ouders.

16. Groeit het aantal goddelozen, dan neemt ook de zonde toe, maar de rechtvaardigen zullen hen overleven.

17. Als u uw zoon bestraft, komt hij goed terecht, hij zal u reden tot blijdschap geven.

18. Als het volk Gods boodschap niet meer hoort, raakt het uit de koers. Gelukkig is hij die naar Gods wet leeft.

19. Een knecht luistert nauwelijks naar berisping. Hij hoort u wel, maar trekt zich er niets van aan.

20. Kent u iemand die onbezonnen spreekt? Zo'n man is nog dommer dan een dwaas.

21. Als u te goed bent voor een knecht, denkt hij ten slotte dat hij dezelfde rechten heeft als uw zoon.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 29