Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 29:1-16 Het Boek (HTB)

1. Een man die ondanks veelvuldige waarschuwingen weigert zijn leven te beteren, komt onverwacht ten val.

2. Wanneer de rechtvaardigen aan de macht komen, voelt het volk zich tevreden, maar onder het bewind van een goddeloze wordt het volk verdrukt.

3. Een vader is blij met een verstandige zoon, maar een hoerenloper jaagt zijn geld erdoor.

4. Een koning houdt zijn land gezond door rechtvaardig te regeren, maar een corrupte koning leidt zijn land naar de ondergang.

5. Iemand die zijn naaste stroop om de mond smeert, misleidt hem.

6. Een boosdoener zit gevangen in zijn eigen kwaad, maar de rechtvaardige leeft blij en zingt van vreugde.

7. Een rechtvaardige rechter spant zich in voor de armen, de goddeloze beseft echter niet dat hij de arme moet helpen.

8. Spotters zijn een schandvlek en een gevaar voor een stad, wijze mensen weten Gods toorn echter af te wenden.

9. Het is zinloos als een verstandig mens een dwaas voor de rechter sleept. Of hij nu vriendelijk is of kwaad, de dwaas is toch niet tot rede te brengen.

10. Bloeddorstige lieden hebben een hekel aan eerlijke mensen, maar oprechten trachten hun leven te redden.

11. Een dwaas schreeuwt van woede, een verstandig mens beheerst zich en komt tot rust.

12. Een leider die naar leugens luistert, heeft goddeloze dienaars.

13. De overeenkomst tussen een arm mens en een machthebber is dat beiden van God het licht in de ogen hebben gekregen.

14. Een koning die de rechten van de arme serieus neemt, is zeker van zijn macht.

15. Straf en berisping leiden tot wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf wordt overgelaten, wordt een schande voor zijn ouders.

16. Groeit het aantal goddelozen, dan neemt ook de zonde toe, maar de rechtvaardigen zullen hen overleven.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 29