Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 26:7-20 Het Boek (HTB)

7. Een spreuk in de mond van een dwaas is net zo kreupel als de slappe benen van een verlamde.

8. Wie een steen in de slinger vastbindt, zodat hij niet kan worden geworpen, doet hetzelfde als iemand die een dwaas aanzien geeft.

9. Een dronkaard kan net zomin omgaan met een doorn in zijn hand als een dwaas met een spreuk.

10. Wie dwazen en onbekenden in dienst neemt, lijkt op een boogschutter die in het wilde weg schiet.

11. Zoals een hond terugkeert naar zijn eigen braaksel, houdt de dwaas vast aan zijn onverstand.

12. Hebt u een man gezien die zichzelf als wijs beschouwt? Welnu, van een dwaas mag u meer verwachten dan van hem.

13. De luiaard gebruikt alle mogelijke uitvluchten, desnoods beweert hij dat een gevaarlijke leeuw op straat loopt.

14. Zoals een deur op zijn scharnieren draait, zo draait de luiaard zich om in zijn bed.

15. De luiaard houdt zijn handen liever in zijn zakken, hij is nog te beroerd om ermee te eten.

16. De luiaard acht zichzelf wijzer dan alle verstandige mensen om hem heen.

17. Een voorbijganger die zich in een ruzie mengt die hem niet aangaat, is net zo gevaarlijk bezig als iemand die een hond uitdaagt.

18. Wie zonder aanleiding als een razende zijn pijlen en bedreigingen om zich heenwerpt,

19. is te vergelijken met iemand die zijn naaste bedriegt en dan zegt: ‘Ach, ik deed het toch voor de grap?’

20. Zonder hout gaat het vuur uit, zo houdt ook de ruzie op als de roddelaar verdwijnt.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 26