Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 26:21-27 Het Boek (HTB)

21. Zoals kolen het vuur doen opgloeien en hout het vuur laat vlammen, zo laat een ruziezoeker ruzies opvlammen.

22. Naar de woorden van een roddelaar wordt gretig geluisterd. Zij zetten zich vast in het gemoed van de toehoorders.

23. Een boosaardig hart achter vriendelijk klinkende woorden is als een waardeloos voorwerp, overtrokken met een laagje zilver.

24. Wie haatdragend is, laat dat van buiten niet merken, maar in zijn hart gaat heel wat anders om.

25. Geloof zijn smeekbeden niet, want u zou gruwen als u in zijn hart kon kijken.

26. Ook al tracht iemand zijn haatgevoelens te maskeren, zijn kwade voornemens zullen aan het licht komen.

27. Wie een kuil graaft voor een ander, zal er zelf invallen. Wie iemand met een steen wil verpletteren, zal zelf onder die steen terechtkomen.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 26