Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 26:16-28 Het Boek (HTB)

16. De luiaard acht zichzelf wijzer dan alle verstandige mensen om hem heen.

17. Een voorbijganger die zich in een ruzie mengt die hem niet aangaat, is net zo gevaarlijk bezig als iemand die een hond uitdaagt.

18. Wie zonder aanleiding als een razende zijn pijlen en bedreigingen om zich heenwerpt,

19. is te vergelijken met iemand die zijn naaste bedriegt en dan zegt: ‘Ach, ik deed het toch voor de grap?’

20. Zonder hout gaat het vuur uit, zo houdt ook de ruzie op als de roddelaar verdwijnt.

21. Zoals kolen het vuur doen opgloeien en hout het vuur laat vlammen, zo laat een ruziezoeker ruzies opvlammen.

22. Naar de woorden van een roddelaar wordt gretig geluisterd. Zij zetten zich vast in het gemoed van de toehoorders.

23. Een boosaardig hart achter vriendelijk klinkende woorden is als een waardeloos voorwerp, overtrokken met een laagje zilver.

24. Wie haatdragend is, laat dat van buiten niet merken, maar in zijn hart gaat heel wat anders om.

25. Geloof zijn smeekbeden niet, want u zou gruwen als u in zijn hart kon kijken.

26. Ook al tracht iemand zijn haatgevoelens te maskeren, zijn kwade voornemens zullen aan het licht komen.

27. Wie een kuil graaft voor een ander, zal er zelf invallen. Wie iemand met een steen wil verpletteren, zal zelf onder die steen terechtkomen.

28. Een leugenaar haat degene tegen wie hij zich keert en gladde praatjes richten een mens te gronde.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 26