Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 19:1-12 Het Boek (HTB)

1. Een arme die zuiver leeft, is beter dan een dwaas die vuile taal uitslaat.

2. Als iemand graag iets wil ondernemen, maar het inzicht ervoor mist, leidt het tot niets. Wie niet uitkijkt waar hij loopt, zondigt maar al te snel.

3. De dwaasheid van een mens zal hem opbreken, waarna hij de Here de schuld daarvan geeft.

4. Rijkdom bezorgt een mens veel vrienden, maar een arme raakt vaak zelfs zijn laatste vriend kwijt.

5. Een valse getuige blijft niet ongestraft, een leugenaar zal zijn straf niet ontlopen.

6. Velen richten hun smeekbeden aan het adres van een mild en vriendelijk mens, want iedereen is een vriend van hem die geschenken geeft.

7. Als de broeders van een arme hem al snel de rug toekeren, hoe gemakkelijk zullen zijn vrienden hem dan in de steek laten!Hij loopt hen achterna en probeert met hen te praten, maar krijgt bij hen geen gehoor.

8. Wie verstandig wil worden, heeft het goede met zichzelf voor, hij gebruikt zijn verstand om het goede te vinden.

9. Een valse getuige ontloopt zijn straf niet en een leugenaar wordt in het verderf gestort.

10. Weelde en overvloed horen niet bij een dwaas, dat is net zoiets als een dienaar die over koningen heerst.

11. Een verstandig mens wordt niet snel kwaad, het siert hem dat hij over onrecht heen kan stappen.

12. De woede van een koning lijkt op het brullen van een jonge leeuw, maar is die koning iemand goedgezind, dan is hij mild als zachte dauw.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 19