Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 18:1-13 Het Boek (HTB)

1. Iemand die meent het alleen te weten, zoekt zijn eigen voordeel, hij verwerpt de wijze raad van anderen.

2. De dwaas heeft geen behoefte aan verstand, zijn dwaze hart ligt open.

3. Met de goddeloze komt ook de verachting en met de misdaden komt de schande.

4. Een verstandig man zegt diepzinnige dingen, de bron van wijsheid voedt een beek die nooit droog valt.

5. Het is niet goed om in een rechtszaak een schuldige onschuldig te verklaren en daardoor een oprecht mens te benadelen.

6. De dwaas veroorzaakt ruzie, zijn woorden hitsen op tot handgemeen.

7. Zijn grote mond breekt hem op en hij raakt verstrikt in zijn eigen woorden.

8. Naar de woorden van een roddelaar wordt gretig geluisterd, zij glijden zachtjes naar binnen en zetten zich vast in het gemoed van de toehoorders.

9. Een luiaard is net zo erg als een man die zijn geld over de balk smijt.

10. De Here is een sterke toren, zijn naam is kracht. De rechtvaardige zal bij Hem zijn toevlucht zoeken en veilig zijn.

11. Een rijke voelt zich sterk door zijn bezit, hij maakt zichzelf wijs dat zijn geld hem beschermt zoals een hoge muur.

12. Wie hooghartig is, komt ten val, maar nederigheid wordt altijd gevolgd door eer.

13. Wie antwoord geeft voordat de vraag is uitgesproken, wordt als een dwaas beschouwd.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 18