Oude Testament

Nieuwe Testament

Spreuken 10:8-26 Het Boek (HTB)

8. Een wijs mens neemt Gods geboden aan, maar de dwaze prater loopt in de val.

9. Wie oprecht leeft, leidt een zeker bestaan, maar wie verkeerde wegen bewandelt, wordt ontdekt en ontmaskerd.

10. Een slinkse boosdoener bezorgt anderen verdriet en een dwaze prater loopt zijn ondergang tegemoet.

11. De woorden van een rechtvaardige zijn een bemoediging, maar goddelozen worden door hun eigen onrecht tot zwijgen gebracht.

12. Haat leidt tot onrust en ruzies, de liefde bedekt echter al het menselijk falen.

13. Op de lippen van een verstandig mens ligt wijsheid, de onverstandige verdient alleen maar straf.

14. Een wijs mens verzamelt steeds meer inzicht, maar de woorden van een dwaas kunnen voortdurend onheil aanrichten.

15. De rijke vertrouwt volledig op zijn bezit, terwijl arme mensen niets hebben.

16. Alles wat een rechtvaardige doet, bezorgt hem voordeel. Wat de goddeloze verdient, leidt tot zijn ondergang.

17. Wie wijze lessen ter harte neemt, loopt op de weg van het leven, maar wie ze in de wind slaat, brengt anderen op een dwaalspoor.

18. Wie heimelijk zijn naaste haat, is schijnheilig in zijn spreken. Wie roddelt, is een zot.

19. Iemand die zijn tong niet in bedwang heeft, zondigt met zijn woorden. Iemand die nadenkt voor hij spreekt, is bedachtzaam en verstandig.

20. De woorden van een rechtvaardige zijn goud waard, die van een goddeloze zijn waardeloos.

21. Van de woorden van een rechtvaardig mens kunnen velen leren, maar dwazen sterven door gebrek aan inzicht.

22. Alleen de zegen van de Here maakt een mens rijk, niet zijn eigen zwoegen.

23. Zoals een boosdoener genoegen heeft in misdaden, verheugt een verstandig mens zich in wijsheid.

24. Waar de goddeloze bang voor is, gebeurt nog ook. Maar God geeft de rechtvaardigen waar zij naar verlangen.

25. Verzwolgen door een wervelwind zal de goddeloze verdwijnen, de rechtvaardige staat echter op een sterk fundament.

26. Wat azijn is voor de mond en scherpe rook voor de ogen, is een lui mens voor zijn werkgever.

Lees verder hoofdstuk Spreuken 10