Oude Testament

Nieuwe Testament

Ruth 2:7-12 Het Boek (HTB)

7. ‘Zij heeft mij vanmorgen gevraagd of zij aren mocht rapen die de maaiers laten vallen. Sindsdien is zij voortdurend bezig geweest, afgezien van een korte pauze.’

8. Boaz liep naar haar toe en zei: ‘Luister eens, blijf maar hier om aren te verzamelen. Je hoeft niet naar een andere akker te gaan. Loop maar vlak achter mijn arbeidsters aan.

9. Ik heb mijn knechten gewaarschuwd dat ze je niet mogen lastigvallen. En als je dorst hebt, neem dan gerust wat water.’

10-11. Daarop boog zij diep voor hem. ‘Waaraan heb ik deze vriendelijkheid te danken?’ vroeg zij. ‘Ik ben immers maar een vreemdelinge?’ ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde Boaz. ‘Ik heb gehoord wat je allemaal voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man. En ook dat je je ouders en je vaderland hebt verlaten om hier bij een vreemd volk te komen wonen.

12. Moge de Here, de God van Israël, onder wiens vleugels je je toevlucht hebt gezocht, je hiervoor belonen.’

Lees verder hoofdstuk Ruth 2