Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 7:1-14 Het Boek (HTB)

1. Gideon en zijn leger stonden 's ochtends vroeg op en trokken naar de bron Harod, waar zij hun kamp opsloegen. De troepen van Midjan waren in het dal beneden hen gelegerd, aan de noordelijke kant van de heuvel Moré.

2. De Here zei tegen Gideon: ‘Uw leger is te groot! Ik wil u niet allemaal tegen de Midjanieten laten vechten, want anders zouden de Israëlieten weleens de eer van de overwinning voor zichzelf kunnen opeisen en denken dat zij zichzelf hebben bevrijd! Zeg maar tegen het volk:

3. “Wie bang is, mag naar huis gaan.” ’ Toen gingen tweeëntwintigduizend mannen naar huis terug en er bleven slechts tienduizend over die bereid waren te vechten.

4. Maar de Here zei tegen Gideon: ‘Het zijn er nog steeds te veel! Laat hen naar het water gaan en daar zal Ik u laten zien wie met u zal meegaan en wie niet.’

5. Toen ging Gideon met zijn mannen naar het water en de Here zei tegen hem: ‘Verdeel hen in twee groepen op grond van de manier waarop zij water drinken. De ene groep zijn de mannen die het opslurpen als een hond. Tot de andere groep behoort ieder die op de knieën gaat liggen om direct met zijn mond uit het water te drinken.’

6. Slechts driehonderd mannen dronken uit hun handen, alle anderen dronken geknield met hun mond uit het water.

7. ‘Ik zal de Midjanieten verslaan met deze driehonderd man!’ zei de Here tegen Gideon. ‘Stuur alle anderen naar huis.’

8. Nadat Gideon al het voedsel en horens die zij bij zich hadden had verzameld, stuurde hij hen naar huis, alleen de driehonderd mannen bleven bij hem achter.

9. Die nacht, terwijl de Midjanieten beneden hen in het dal lagen, zei de Here tegen Gideon: ‘Sta op, val de Midjanieten aan, want Ik zal u de overwinning bezorgen!

10. Als u echter nog voor de aanval terugschrikt, ga dan eerst met uw knecht Pura naar hun legerplaats.

11. Luister goed naar wat de mensen daar tegen elkaar zeggen! Dat zal u moed geven om aan te vallen.’ Gideon nam Pura mee en samen slopen zij in het donker naar beneden tot aan de buitenste wachtpost van het vijandelijke kamp.

12. De enorme legers van Midjan, Amalek en de stammen uit het oosten waren in het dal neergestreken als een zwerm sprinkhanen. Zij hadden een ontelbaar aantal kamelen bij zich, even talrijk als het zand op het strand.

13. Toen Gideon dichterbij sloop, hoorde hij juist een soldaat tegen zijn kameraad zeggen: ‘Ik heb zo iets raars gedroomd. Ik droomde dat een groot gerstebrood ons kamp kwam binnenrollen. Het stootte tegen een tent en gooide die om en de hele tent zakte in elkaar!’

14. De andere soldaat antwoordde: ‘Dat kan maar één ding betekenen! De Israëliet Gideon, de zoon van Joas, zal ons aanvallen en God zal ons en onze bondgenoten in zijn handen laten vallen!’

Lees verder hoofdstuk Richteren 7