Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 2:7-9-14 Het Boek (HTB)

7-9. Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de Here, overleed toen hij honderdtien jaar oud was en hij werd begraven in zijn eigen gebied in Timnath-Heres, in de bergen van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs. Het volk was de Here trouw gebleven gedurende Jozua's leven en ook daarna, zolang er nog leiders waren die met eigen ogen de geweldige wonderen hadden gezien die de Here voor Israël had gedaan.

10. Maar na verloop van tijd waren die tijdgenoten ook gestorven en de volgende generatie kende de Here niet, zij hadden de grote wonderen die Hij voor Israël had gedaan, niet meegemaakt.

11. De Israëlieten begonnen dingen te doen die de Here uitdrukkelijk had verboden en gingen afgoden vereren.

12. Zij dachten niet meer aan de Here, de God die hun voorouders hadden vereerd en aanbeden, de God die hen ook uit Egypte had geleid. Zij aanbaden de afgoden van de omringende volken en knielden er zelfs voor.

13. Toen werd de Here boos op Israël. Ze hadden immers Hém verlaten en Baäl en de afgodsbeelden van Astarte aanbeden!

14. Daarom leverde Hij hen uit aan hun vijanden, die hen leegplunderden. Zij waren niet langer tegen hen opgewassen.

Lees verder hoofdstuk Richteren 2