Oude Testament

Nieuwe Testament

Richteren 18:14-31 Het Boek (HTB)

14. De vijf spionnen zeiden tegen de andere mannen: ‘Wist u dat zich in dat huis een efod, terafim en nog een ander beeld bevinden? Het is duidelijk wat ons te doen staat!’

15-16. Toen gingen de vijf mannen naar het huis, terwijl de grote groep gewapende mannen bij de poort bleef wachten. De vijf gingen het huis binnen en vroegen de jonge priester hoe het met hem ging.

17. Eenmaal binnengekomen namen zij het beeld, het priesterkleed en terafim weg. Op dat moment stond de priester bij de ingang van de poort, bij de zeshonderd gewapende mannen.

18. ‘Wat gaat u nu doen?’ riep hij, toen hij zag dat de spionnen de beelden wegdroegen.

19. ‘Houd uw mond en ga met ons mee,’ zeiden ze. ‘Wees onze priester. Het is toch beter priester te zijn van een hele stam in Israël dan van slechts één man en zijn familie?’

20. Dat vond de jonge priester een prachtig idee. Hij nam het priesterkleed, de terafim en het afgodsbeeld en voegde zich bij de rest van de groep.

21. De stoet zette zich weer in beweging, met de kinderen, het vee en alle huisraad voorop.

22. Ze waren al een heel eind van Micha's huis verwijderd, toen Micha met een groep buren hen inhaalde.

23. Zij schreeuwden tegen de stoet dat men moest stoppen. De mannen van Dan draaiden zich om en vroegen: ‘Wat is er? Waarom komt u ons met zoveel mensen achterna?’

24. ‘Wat bedoelt u met “Wat is er?” ’ barstte Micha uit. ‘U bent er met al mijn goden en mijn priester vandoor gegaan, ik heb niets meer over!’

25. ‘Pas op uw woorden,’ waarschuwden de mannen van Dan dreigend, ‘anders wordt misschien iemand van ons zó kwaad dat hij u allemaal vermoordt.’

26. Daarop zetten zij de tocht voort. Omdat Micha zag dat zij sterker waren dan hij, maakte hij rechtsomkeert en ging naar huis.

27. Daarna kwam de stam Dan met Micha's goden en zijn priester bij de stad Laïs aan en zij overvielen de stad. De bevolking was nergens op bedacht en daarom konden ze de stad ongehinderd binnengaan, zij doodden alle inwoners en staken de stad in brand.

28. Niemand kwam de inwoners te hulp, want ze woonden ver van Sidon en er waren geen plaatselijke bondgenoten, want ze hadden met niemand iets te maken. Laïs lag in het dal van Bet-Rechob. Toen herbouwden de mannen van Dan de stad en gingen daar wonen.

29. Ze noemden de stad ‘Dan’, naar hun stamvader, een zoon van Jakob, maar vroeger heette de stad Laïs.

30. Zij zetten daar de afgodsbeelden neer en stelden Jonathan (de zoon van Gersom en kleinzoon van Mozes) en zijn zonen tot priesters aan. Deze familie bleef priester tot het volk in ballingschap werd weggevoerd.

31. Zo werden Micha's afgodsbeelden door de stam Dan vereerd, zolang de tabernakel van God in Silo stond.

Lees verder hoofdstuk Richteren 18