Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 89:39-51 Het Boek (HTB)

39. Maar toch hebt U uw uitverkorenevan U weggedaan en hem verworpen.U bent boos op hem geworden.

40. U hebt uw verbond met uw dienaar vernietigden hem de kroon van het hoofd gestoten.

41. Zijn muren hebt U afgebrokenen zijn sterke burchten tot puin gemaakt.

42. Mensen die langskwamenhebben zijn bezittingen geplunderd.Zijn buren dreven de spot met hem.

43. Zijn tegenstanders bleken sterkeren zijn vijanden overwonnen hem.

44. Ook zijn zwaard gaf hem geen overwinningen hij moest zich in de oorlogen gewonnen geven.

45. Er was geen eer meer voor hem overen zijn troon hebt U omver geworpen.

46. Hij werd vroeg oud en werd met schande overladen.

47. Moet dit nog lang duren, Here?Blijft U Zich voor mij verbergen?Blijft uw toorn branden als het heetste vuur?

48. Denk er alstublieft aandat ik maar een vergankelijk mens ben.U hebt de mensen Zelf geschapen,dus U weet hoe kort zij leven.

49. Er is immers geen mens die niet zal sterven?Niemand kan toch ontkomen aan het dodenrijk?

50. Waar zijn nu de blijken van uw genade, Here?U hebt die eens aan ons toegezegd,zelfs met een eed aan David gezworen.

51. Kijk toch, Here, hoe uw dienaren worden bespoten hoe alle volken ons uitlachen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 89