Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 66:1-13 Het Boek (HTB)

1. Een psalm, een lied voor de koordirigent.Laat de hele aarde God lof toezingen.

2. Zing psalmen over de grote heerlijkheid van zijn naam.Breng Hem de eer en de lof toe.

3. Zeg maar tegen God: alles wat U doet,is beroemd door uw macht en grootheid.Daarom doen zelfs uw vijanden of zij U eren.

4. Laat de hele aarde U aanbidden.Laat zij psalmen zingenter ere van U en uw heilige naam.

5. Kom maar en kijk naar wat God allemaal doet,groot is zijn reputatie om wat Hij voor de mensen doet.

6. Hij maakte land droog door de zee te laten opdrogen,het volk ging te voet dwars door de rivier.

7. Daar aanbaden wij Hemdie in eeuwigheid regeert door zijn grote kracht.Laat niemand tegen Hem in opstand komen.

8. Volken, prijs onze God,zing luid uw lofliederen tot zijn eer.

9. Hij gaf ons het leven weeren verhinderde dat wij vielen.

10. U hebt ons beproefd, o God,ons gezuiverd zoals men zilver zuivert.

11. U hebt ons in een net laten vangenen ons een zware last te dragen gegeven.

12. Er reden mensen over onze hoofdenen wij gingen door water en vuur,maar U hebt ons naar een land met overvloed gebracht.

13. Ik zal mijn brandoffers in de tempel brengen,ik kom mijn geloften na

Lees verder hoofdstuk Psalmen 66