Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 109:1-11 Het Boek (HTB)

1. Een psalm van David voor de koordirigent.Mijn God, die ik loof,blijf niet langer zwijgen.

2. Mijn tegenstanders hebbenbedrieglijke taal tegen mij gesproken,dingen die tegen uw wil ingaan.Zij liegen.

3. De haat druipt van hun woorden afen zij zijn opstandig tegen mij,zonder enige reden.

4. Ik heb hen liefgehad,maar als dank keren zij zich tegen mij.Ik wend mij echter tot U,alleen door gebed wil ik dit oplossen.

5. In plaats van goedspreken zij kwaad over mijen geven mij haatals beloning voor al mijn liefde.

6. Stel een ongelovige rechterover mijn tegenstander aanen laat de aanklager naast hem staan.

7. Laat het hof hem maar schuldig verklaren.Zijn gebed wordt hem tot zonde.

8. Laat hem jong stervenen laat een ander zijn taak overnemen.

9. Zijn kinderen zullen wezen wordenen zijn vrouw gaat het leven verder als weduwe door.

10. Laten zijn kinderen maar overal ronddwalenen bedelen voor de kost,zij zullen overal weggejaagd worden.

11. De man bij wie hij schulden heeft,zal zijn bezit opeisen,laten vreemdelingen maar plunderenwat hij met veel moeite bij elkaar verzamelde.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 109