Oude Testament

Nieuwe Testament

Psalmen 10:6-13 Het Boek (HTB)

6. Ze denken bij zichzelf:‘Wie doet me wat?Het gaat ons toch al jarenlang goed,van vader op zoon?’

7. Bij het minste of geringste vloeken zij,altijd bedriegen en misleiden zijen bedenken zij onrecht.

8. Zij bevinden zich vaakop geheime verblijfplaatsen,op afgelegen plekkenvermoorden zij onschuldige mensenen zij loeren op weerloze mensen.

9. Zij wachten hen stiekem opals een leeuw die zijn prooi bespringt.Zij leggen hinderlagenom arme mensen te vangenen trekken het net om hen aan.

10. De ongelukkigewordt overweldigd door hun krachten bezwijkt onder hun mishandelingen.

11. God ziet het toch niet,denken zij bij zichzelf.En als Hij het al ziet,vergeet Hij het wel weer.Hij kan toch niet alles onthouden?

12. Here, grijp toch in!O God, hef uw hand toch tegen hen op!Denk alstublieft aan de armen!

13. Hoe komt hetdat goddelozen U verachten?Zij denken dat U hen nooitter verantwoording zult roepen.

Lees verder hoofdstuk Psalmen 10