Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 33:1-12 Het Boek (HTB)

1. Dit is een verslag van de reis van de Israëlieten vanaf het moment dat Mozes en Aäron het volk uit Egypte wegleidden.

2. Mozes had in opdracht van de Here een verslag van de reis bijgehouden.

3-4. Zij verlieten de stad Rameses in Egypte op de vijftiende dag van de eerste maand, de dag die volgde op de nacht van Pesach. Zij verlieten het land met opgeheven hoofd. De Egyptenaren staarden hen na en begroeven hun oudste zonen, die de Here de nacht daarvoor had gedood. De Here had in die nacht alle goden van Egypte verslagen!

5-6. Na het vertrek uit Rameses reisden de Israëlieten via Sukkot en Etam, dat aan de rand van de woestijn ligt, naar

7. Pi-Hachirot, dat vlakbij Baäl-Sefon ligt. Daar sloegen zij hun kamp op aan de voet van de berg Migdol.

8. Vandaar trokken zij dwars door de zee en drie dagreizen ver de woestijn van Etam in, waar zij hun kamp opsloegen bij Mara.

9. Na Mara te hebben verlaten, kwamen zij in Elim, bekend door de twaalf waterbronnen en de zeventig palmen, en zij bleven daar geruime tijd.

10. Na Elim te hebben verlaten, sloegen zij hun kamp op aan de Rietzee

11. en daarna in de woestijn Sin.

12. Zij braken op en trokken naar Dofka

Lees verder hoofdstuk Numeri 33