Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 20:11-17 Het Boek (HTB)

11. Toen hief Mozes de staf op en sloeg tweemaal op de rots. Het water gutste eruit en de mensen en het vee konden drinken.

12. Maar de Here zei tegen Mozes en Aäron: ‘Omdat u Mij niet hebt geloofd en Mij niet de eer hebt gegeven voor de ogen van het volk Israël, zult u beiden hen niet het land mogen binnenbrengen dat Ik heb beloofd!’

13. Deze plaats werd Meriba (Water van Ruzie) genoemd, omdat de Israëlieten hier opstandig werden tegen de Here en Hij Zich hier als de Heilige bewees.

14. Tijdens het verblijf in Kades zond Mozes boodschappers naar de koning van Edom: ‘Wij zijn de nakomelingen van uw broeder Israël en u kent ons verhaal, van alles wat ons is overkomen.

15. Hoe onze voorouders naar Egypte trokken, waar zij lange tijd verbleven om ten slotte slaven van de Egyptenaren te worden.

16. Maar toen wij de Here riepen, hoorde Hij ons en stuurde een engel die ons uit Egypte leidde. Nu zijn wij hier in Kades aangekomen en wij hebben ons kamp aan de grens van uw land opgeslagen.

17. Laat ons alstublieft door uw land trekken. Wij zullen voorzichtig zijn en niet door uw akkers en wijngaarden trekken, wij zullen zelfs geen water uit uw bronnen gebruiken. Wij blijven op de hoofdweg en zullen die niet eerder verlaten dan wanneer wij uw landsgrens aan de andere kant zijn overgetrokken.’

Lees verder hoofdstuk Numeri 20