Oude Testament

Nieuwe Testament

Numeri 16:28-49 Het Boek (HTB)

28. Mozes zei: ‘Hierdoor zullen jullie weten dat de Here mij heeft opgedragen deze dingen te doen en dat het niet mijn eigen verzinsels zijn.

29. Als deze mannen een natuurlijke dood sterven of overlijden door een gewoon ongeluk of een ziekte, heeft de Here mij niet gestuurd.

30. Maar als de Here een wonder doet en de grond hen zal opslokken met hun hele hebben en houden en zij levend het dodenrijk ingaan, dan zullen jullie weten dat deze mannen de Here hebben gelasterd.’

31. Hij was nog maar nauwelijks uitgesproken of de grond scheurde onder hen open.

32. De aarde opende zich en verzwolg hen met hun tenten, gezinnen, vrienden en alles wat zij bezaten.

33. Zo gingen zij levend het dodenrijk in en de aarde sloot zich boven hen. Zij waren verdwenen.

34. De Israëlieten vluchtten alle kanten op toen zij hun gegil hoorden, want zij waren bang dat de aarde ook hen zou verzwelgen.

35. Toen kwam vuur van de Here naar beneden en doodde de tweehonderdvijftig mannen die het reukwerk hadden geofferd.

36-37. De Here zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aärons zoon Eleazar dat hij die vuurpannen van het vuur haalt, want zij zijn heilig en aan de Here gewijd. Het brandende reukwerk

38. van de vuurpannen van hen die hebben gezondigd ten koste van hun eigen leven, moet hij ergens ver weg uitstrooien. Daarna zal hij van de vuurpannen een plaat maken die als mantel voor het altaar zal dienen. Want deze vuurpannen zijn heilig, omdat zij voor de Here zijn gebracht. De altaarmantel zal een gedenkteken voor het volk Israël zijn.’

39. Zo nam de priester Eleazar de tweehonderdvijftig vuurpannen en sloeg hen plat tot een metalen plaat, waarmee het altaar werd afgedekt.

40. Het werd een gedenkteken voor het volk Israël dat een onbevoegde—iemand die geen afstammeling van Aäron is—niet voor de Here mag verschijnen om reukwerk te verbranden. Zo iemand zou dezelfde straf krijgen als Korach en zijn metgezellen. Zo werden de opdrachten van de Here aan Mozes uitgevoerd.

41. Maar de volgende ochtend beklaagden de Israëlieten zich bij Mozes en Aäron en zeiden: ‘Jullie hebben het volk van de Here gedood!’

42. Er liep een boze menigte te hoop tegen Mozes en Aäron, in de richting van de tabernakel en plotseling zagen zij de wolk daarop neerdalen en de heerlijkheid van de Here verscheen aan hen.

43-44. Mozes en Aäron gingen naar de ingang van de tabernakel en de Here zei tegen Mozes:

45. ‘Ga bij die mensen uit de buurt, zodat Ik ze in één slag kan vernietigen.’ Maar Mozes en Aäron wierpen zich voor de Here op de grond.

46. Mozes zei tegen Aäron: ‘Snel, pak een vuurpan en doe er vuur uit het altaar in. Leg er reukwerk op en begeef je tussen de mensen om verzoening over hen te doen. Gods toorn heeft zich tegen hen gekeerd: de plaag is al begonnen.’

47. Aäron volgde Mozes' bevel op en begaf zich snel onder de mensen, want de plaag was inderdaad al begonnen. Hij legde het reukwerk op het vuur en deed verzoening over hen.

48. Zo stond hij tussen de levenden en de doden en de plaag stopte,

49. maar pas nadat 14.700 mensen waren omgekomen (de doden die door Korachs zonde waren gevallen, niet meegerekend).

Lees verder hoofdstuk Numeri 16