Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 8:29-36 Het Boek (HTB)

29. Nu nam Mozes de borst en bood hem de Here aan door hem voor het altaar op te heffen, dit was Mozes' deel van het inwijdingsoffer, precies zoals de Here hem had opgedragen.

30. Vervolgens nam hij iets van de zalfolie en van het bloed dat hij op het altaar had gesprenkeld en sprenkelde dat over Aäron en zijn kleren en over zijn zonen en hun kleren. Zo heiligde hij hen en hun kleding voor de dienst van de Here.

31. Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen: ‘Kook het vlees bij de ingang van de tabernakel en eet het op, samen met het brood dat in de wijdingsmand ligt, zoals ik jullie heb opgedragen.

32. Alles wat overblijft van het vlees of het brood, moet worden verbrand.’

33. Daarna zei hij tegen hen dat zij het terrein van de tabernakel zeven dagen lang niet mochten verlaten. Na die tijd zou hun wijding zijn voltooid, want deze duurt zeven dagen.

34. Mozes zei nog eens dat alles wat hij die dag had gedaan en gezegd in opdracht van de Here was gebeurd en voortaan steeds zo moest gebeuren met het doel verzoening voor hen te bewerken.

35. En opnieuw waarschuwde hij Aäron en zijn zonen dat zij zeven dagen en nachten het terrein van de tabernakel niet mochten verlaten. ‘Als jullie hier weggaan,’ zei hij, ‘zullen jullie sterven, dat heeft de Here gezegd.’

36. Aäron en zijn zonen deden alles wat de Here hun door Mozes had opgedragen.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 8