Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 8:15-36 Het Boek (HTB)

15. Mozes slachtte de stier, streek een deel van het bloed met zijn vinger aan de vier horens van het altaar om het te heiligen en goot de rest van het bloed uit aan de voet van het altaar. Zo heiligde hij het altaar en deed verzoening daarover.

16. Hij nam al het vet dat de ingewanden bedekte, het aanhangsel van de lever, de beide nieren en hun vet en verbrandde dat alles op het altaar.

17. Het overblijfsel van de jonge stier, met de huid, het vlees en de mest werd buiten het kamp verbrand, zoals de Here het Mozes had opgedragen.

18-19. Daarna bracht Mozes de ram van het brandoffer en bood die de Here aan. Aäron en zijn zonen legden hun handen op de kop van het dier, waarna Mozes het slachtte en het bloed rondom tegen het altaar sprenkelde.

20. Vervolgens deelde hij de ram in vieren en verbrandde de stukken, de huid en het vet.

21. Toen waste hij de ingewanden en de achterpoten met water af en verbrandde deze op het altaar. Zo ging de hele ram in rook op als een aangenaam brandoffer voor de Here, precies volgens de aanwijzingen die de Here Mozes had gegeven.

22. Toen bood Mozes de Here de tweede ram aan, het inwijdingsoffer. Aäron en zijn zonen legden hun handen op zijn kop.

23. Mozes slachtte hem, nam een deel van het bloed en streek het aan Aärons rechter oorlel, aan de duim van zijn rechterhand en aan de grote teen van zijn rechtervoet.

24. Daarna streek hij wat bloed aan dezelfde lichaamsdelen van Aärons zonen. Het overgebleven bloed sprenkelde hij rondom tegen het altaar.

25-26. Toen nam hij het vet, de staart, het vet van de ingewanden, het aanhangsel van de lever, de beide nieren met hun vet en de rechterschenkel en legde daar bovenop een dunne ongezuurde koek, een geoliede broodkoek en een dunne koek, alles uit de mand die daar voor de Here was neergezet.

27. Dit alles werd aan Aäron en zijn zonen gegeven. Ze hieven het op en presenteerden het de Here, staande voor het altaar.

28. Mozes nam het daarna weer van hen over en verbrandde alles op het altaar, samen met het brandoffer als een aangenaam brandoffer voor de Here.

29. Nu nam Mozes de borst en bood hem de Here aan door hem voor het altaar op te heffen, dit was Mozes' deel van het inwijdingsoffer, precies zoals de Here hem had opgedragen.

30. Vervolgens nam hij iets van de zalfolie en van het bloed dat hij op het altaar had gesprenkeld en sprenkelde dat over Aäron en zijn kleren en over zijn zonen en hun kleren. Zo heiligde hij hen en hun kleding voor de dienst van de Here.

31. Toen zei Mozes tegen Aäron en zijn zonen: ‘Kook het vlees bij de ingang van de tabernakel en eet het op, samen met het brood dat in de wijdingsmand ligt, zoals ik jullie heb opgedragen.

32. Alles wat overblijft van het vlees of het brood, moet worden verbrand.’

33. Daarna zei hij tegen hen dat zij het terrein van de tabernakel zeven dagen lang niet mochten verlaten. Na die tijd zou hun wijding zijn voltooid, want deze duurt zeven dagen.

34. Mozes zei nog eens dat alles wat hij die dag had gedaan en gezegd in opdracht van de Here was gebeurd en voortaan steeds zo moest gebeuren met het doel verzoening voor hen te bewerken.

35. En opnieuw waarschuwde hij Aäron en zijn zonen dat zij zeven dagen en nachten het terrein van de tabernakel niet mochten verlaten. ‘Als jullie hier weggaan,’ zei hij, ‘zullen jullie sterven, dat heeft de Here gezegd.’

36. Aäron en zijn zonen deden alles wat de Here hun door Mozes had opgedragen.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 8