Oude Testament

Nieuwe Testament

Leviticus 7:7-25 Het Boek (HTB)

7. Voor het zondoffer geldt hetzelfde als voor het schuldoffer. Het overblijfsel van het offerdier is voor de priester die daarmee verzoening heeft gedaan.

8. De priester die voor iemand een brandoffer brengt, krijgt de huid van het offerdier.

9. Elk spijsoffer dat in de oven gebakken, op de bakplaat of in de pan wordt klaargemaakt, is voor de priester die de offerande uitvoert.

10. Alle spijsoffers, hetzij aangemaakt met olie, hetzij droog, zijn voor de zonen van Aäron.’

11. ‘Dit zijn de voorschriften betreffende de offers die aan de Here worden gebracht als vredeoffers:

12. als het offer als dankoffer is bedoeld, moet men er met olie aangemaakte ongezuurde koeken, met olie bestreken ongezuurde koeken en koeken van fijn meel die zijn aangemaakt met olie, aan toevoegen.

13. Dit offer moet samen met de koeken van gezuurd brood naast het vredeoffer als dankoffer worden gebracht.

14. Een deel van dit offer zal de Here worden aangeboden door het omhoog te heffen. Daarna zal het aan de priester worden gegeven, die het bloed van het vredeoffer uitsprenkelt.

15. Nadat het dier aan de Here is geschonken en geofferd als een vredeoffer, waarmee lof en dank aan Hem wordt gebracht, moet het diezelfde dag worden gegeten. Er mag niets blijven liggen tot de volgende dag.

16. Als het gebrachte offer een gelofteoffer of gewoon een vrijwillig offer is, mag het vlees die dag en ook de volgende dag nog worden gegeten.

17. Maar alles wat tot de derde dag blijft liggen, moet worden verbrand.

18. Als op de derde dag toch iets van het offer wordt gegeten, zal het de offeraar kwalijk worden genomen. Wie ervan eet, zal schuldig zijn, want de Here heeft daar een afkeer van.

19. Vlees dat in aanraking komt met iets dat onrein is, mag niet worden gegeten, maar moet worden verbrand. En voor het vlees dat wel mag worden gegeten, geldt: alleen degene die rein is, mag ervan eten.

20. Iedere priester die onrein is, maar toch van het dankoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Het offer is van de Here en dus heilig.

21. Ieder die iets aanraakt wat onrein is, hetzij van een mens, hetzij van een dier en daarna van het vredeoffer eet, zal uit zijn volk worden verstoten. Hij heeft iets heiligs dat van de Here is, onteerd.’

22. Verder zei de Here tegen Mozes:

23. ‘Zeg de Israëlieten dat zij nooit vet eten of het nu van runderen, geiten of schapen is.

24. Het vet van een dier dat aan een ziekte sterft of door een wild dier wordt gedood, mag voor andere doeleinden worden gebruikt, maar niet worden gegeten.

25. Ieder die vet eet van een brandoffer aan de Here, zal uit zijn volk worden verstoten.

Lees verder hoofdstuk Leviticus 7